Categorie: Verhalen

Een kort verhaal

Ik schreef een verhaal over iemand die een winterslaap wil houden. Misschien moet ik voor de wintermaanden toch eens een daglichtlamp aanschaffen.

Madeleine wordt wakker op een grote slaapzaal. Haar bed moet zijn verplaatst, want ze kan zich deze ruimte niet herinneren. Het lijkt wel een gymzaal: hoge wanden, geen ramen en een gladde, linoleum vloer. Door de hele ruimte staan witte bedden, precies als dat van haar. Er klinkt geruis dat ze eerst niet kan thuisbrengen. Wanneer ze opstaat, realiseert ze zich dat het van de bedden komt: het is de ademhaling van de anderen, die samen met het gezoem van de airconditioning als een zacht ruisen klinkt.

Ze zweet, al kan ze zich niet herinneren dat ze gedroomd heeft. Haar nachtjapon plakt aan haar rug, terwijl ze tussen de bedden doorloopt. Met haar handen raakt ze de spijlen aan het uiteinde van de bedden aan. Het staal is koud tegen haar handen. Ze droomt dit niet, ze is hier echt.

Waarom zou zo’n man een winter lang slapen?

Madeleine is de enige die wakker is, verder worden alle bedden bezet door slapende mensen. Even heeft ze spijt dat ze is opgestaan, maar het valt niet te negeren – ze moet echt plassen. Ze kijkt naar de gezichten van degenen die niet onder de dekens liggen. Ze blijft even stilstaan bij een man met een lange baard – zou die de hele winter blijven groeien? Hij heeft nette Italiaanse loafers naast zijn bed staan. Misschien had hij een moeilijke echtscheiding, ging zijn bedrijf failliet – waarom anders zou zo’n man een winter lang slapen?

Ook in de gang die naar de slaapzaal leidt zijn geen ramen. Wel hangt er een groot bord waarmee de route naar de toiletten wordt aangegeven.

Ze had verwacht dat hier wel beweging zou zijn: artsen, verplegers of onderzoekers. Misschien is het nacht. In het gele schemerlicht is dat moeilijk te zeggen.

Met haar hoofd in haar handen zit ze op het toilet. Voor ze insliep had ze gedacht dat ze wel nieuwsgierig zou zijn wanneer ze voor het eerst wakker zou worden. Dat ze zou willen weten welke dag het was, en hoe laat, wat er in de wereld allemaal gebeurd was. Maar terwijl ze op het toilet zit, kan ze alleen maar denken aan haar bed. Ondanks alle slaap die ze heeft gehad, is ze vooral ontzettend moe.

Boven de wastafel hangt een spiegel. Ze ziet er vreemd uit, ziek, in haar witte nachtjapon. Maar haar haar is langer, haar huid ziet er gezonder uit, al zitten er een paar kreukels in haar linkerwang. Ze neemt een slok water en staart uitgebreid naar haar spiegelbeeld.

Als ze terugloopt door de stille gang, is ze overtuigd. Dit was een uitstekende beslissing.

Ze zag het nieuwsbericht een paar jaar geleden in de krant. In het artikel stond dat er een onderzoeksinstituut was geopend om de effecten van langdurige slaap op het menselijk lichaam te testen. Volgens hoofdonderzoeker Yoshi Tamagoni was een winterslaap technisch gezien mogelijk: ‘Het metabolisme vertraagt tijdens een winterslaap, de lichaamstemperatuur daalt. Dat verschilt niet veel van wat er ’s nachts met ons gebeurt.’ Mensen zouden volgens Tamagoni een winterslaap kunnen houden zoals beren of dassen dat doen: ze slapen het grootste gedeelte van de tijd, maar hebben wakkere momenten. Ze moeten bijvoorbeeld plassen.

Slapende mensen verbruiken bijna niets.

Ze had het stuk gretig gelezen. Ze maakte al jaren grapjes over haar zin in een winterslaap – al had ze toen nog niet voldoende reden om te blijven slapen.

***

Het volledige verhaal is te lezen op Hard//hoofd.

Dodenvloten en boilersuits

Het is 2419. Voor u ligt het lang verloren gewaande archief van de kolonisatie van Antarctica. In een verzameling brieven, korte verhalen, essays en andere documenten spreken de eerste bewoners van het laatste continent eindelijk zelf.

Voor de Groene Amsterdammer schreef ik een verhaal over Antarctica. Het speelt zich af in Yagan Town, in 2160 en gaat over een grungeband.

Het is onderdeel van Project Antarctica, waarin schrijvers onderzoeken hoe het continent in de toekomst gekoloniseerd zou kunnen zijn. Het toekomstige universum is al vormgegeven door andere schrijvers die een verhaal hebben geschreven, en in datzelfde fictieve universum speelt mijn verhaal zich af, en levert het een bijdrage. Zo ontstaat op op de site een heel archief met verhalen uit de toekomst.

Het verhaal, een reportage van de journalist Brad Taylor, is hier te lezen.

Blauw

Afbeeldlng voor Hard//hoofd door Niels Egidius

‘Maar waarom wil je hier dan weg?’
We zitten samen op de bank. Ik peuter aan een draadje dat uit de leuning komt. We hebben de bank vorig jaar samen uitgezocht, vlak nadat we de sleutel van ons huis kregen. Nu zijn de eerste vlekken al te zien: koffie die ik te snel naar mijn mond bracht, chocolade.

Ik zeg nog eens dat ik niet bij je weg wil. Juist niet. Ik wil bij je terugkomen. Weg, dat is alleen maar een voorwaarde voor het terugkeren: de sleutel in het slot steken, de drempel over stappen, de deur achter me dichtslaan en roepen dat ik weer thuis ben. Misschien zal het dan anders voelen. Na weg voelt terug weer goed. Iedereen is na de vakantie blij om thuis te zijn.
‘Dat gevoel, dat net-over-de-drempel-gevoel heb ik nodig,’ zeg ik, ‘voor ik hier niet meer kan zijn.’
Ik gebaar om me heen. De muren van de woonkamer heb ik in een opwelling geel geschilderd. Ik dacht dat het frisser zou lijken. Dat was niet zo. Het geel is te donker, grijzig, alsof de zon net niet door de wolken breekt.
‘Oké,’ zeg jij, maar je haalt je schouders op alsof ik me nog wel zal bedenken.

Lees meer

Kraaien

De eerste keer doe ik niet open. Het geknerp van het grind waarschuwt me, ik verschuil me in de keuken en wacht tot er niemand meer voor de deur staat. De tweede keer ben ik minder oplettend. Toevallig sta ik in de gang, het oude brood al in mijn handen. Ik zie Harry van twee huizen verder duidelijk door de ruiten, al zit er een grijze, vettige laag over het glas. 

‘Ik kom namens de gemeente,’ zegt Harry.
‘O,’ zeg ik, en ik leg het brood op het gangkastje dat Arnie’s moeder me heeft gegeven nadat zij en ik uit elkaar waren gegaan. Ze vond dat ik te weinig meubels had en noemde het huis ‘net een leeggeroofd mausoleum’.
‘Het is nu toch alweer even geleden,’ zegt Harry. ‘Je weet wel. Het ongeluk.’

Ik zwijg, kijk hem alleen maar aan.
‘In ieder geval moet er iets aan de tuin gebeuren.’ Hij recht zijn rug. ‘We hebben het al eerder gezegd. Dit is geen goed aanzicht voor de buurt.’
‘Het is mijn tuin.’
‘Bij ernstige nalatigheid van het onderhouden van privébezit mag de welstandscommissie een verordening doen.’ Hij benadrukt elk woord. Misschien heeft hij geoefend.
‘En wat houdt dat in?’
‘Dat je wat aan de tuin moet gaan doen. Je ziet zelf toch ook wel…’ Hij aarzelt even, Harry met zijn grijze snor en donkerblauwe pak, alsof hij zich ineens afvraagt of hij zijn tijd hier niet verdoet en beter kan weglopen.
‘Je ziet toch zelf ook wel dat dit er niet uitziet. Huur een tuinman, iemand om de rommel op te ruimen.’
Ik wil de deur dichtdoen, maar Harry zet zijn voet op de drempel. Hij is gestuurd, realiseer ik me, hij kan nu niet zomaar weglopen.
‘Ik ben niet de enige die dit vindt. We ergeren ons al maanden aan de zwarte zooi. Ruim het gewoon op. Dat is alles. Je hoeft echt geen kunstwerk van je tuin te maken, als die rotzooi maar weg is. Net als die verdomde kraaien. Ze schijten alles onder.’
‘Oké.’
Ze moeten dit besproken hebben. Ik heb ze zien kijken, de laatste weken. Janet met haar kinderwagen, die zucht als ze langs de voortuin loopt. Ina die hoofdschuddend langsloopt. En dan degenen van wie ik de namen nooit heb geleerd – ze laten hun blik over het huis glijden en hun gezicht vertrekt. Ik kan me voorstellen hoe ze dit hebben besproken, tijdens verjaardagen en de jaarlijkse buurtbarbecue: ‘Er moet nu toch echt iets gebeuren.’ Harry die zich opoffert voor de goede zaak.
‘Ik meen het. Je kan een boete krijgen.’
‘Oké,’ zeg ik weer. Nu doe ik de deur wel dicht, duw het hout tegen zijn leren Oxfords. Die droeg ik zelf ook toen ik nog een baan had.
Wanneer Harry zich omdraait kijk ik naar de kraaien. Een zwartgevederde familie in een grijsgeblakerde boom.

*

Het volledige verhaal ‘Kraaien’ is te lezen op de site van literair tijdschrift Revisor.

 

 

 

Part of the experience

Illustratie door Annelien Smet voor Hard//hoofd

Illustratie door Annelien Smet voor Hard//hoofd

Een hand op zijn schouder duwt Aron richting de deur. ‘Let’s get some drinks!’ Een van de gasten met wie hij staat te praten loodst hem mee de kroeg in. Ze zijn een vriendengroep, aan hun tattoos te zien waarschijnlijk hooligans van de plaatselijke voetbalclub.
‘Thanks,’ zegt Aron, al weet hij niet precies waarom. Hij probeert niet te dankbaar te zijn voor hun aandacht.

De kroeg ziet eruit alsof er sinds de jaren ’70 niks aan het interieur is veranderd. Zijn ogen moeten wennen aan het schemerdonker, maar ook dan is er weinig te zien. Donkere meubels, een discolamp in de hoek, bakstenen muur, een paar gasten bij de pooltafel.
Aron gaat op een barkruk zitten en bestelt een biertje. De barman wijst naar de flessen sterk, maar hij schudt zijn hoofd. Zijn geld is nog niet helemaal op, maar hij kan beter rustig aan doen. Acht maanden geleden is hij uit Amsterdam weggegaan. Hij zou de wereld ontdekken, alleen.

Hij neemt een slok en glimlacht naar een meisje dat in de hoek van de ruimte staat en de jongens lijkt te kennen. Ze heeft witblond haar dat in de donkere kroeg lijkt op te lichten. Engelachtig, wanneer je je ogen een klein beetje dichtknijpt. Ze doet hem denken aan Sanne van zijn middelbare school: mooi, maar na twee jaar boulimia net een porseleinen spook. In de vierde hadden ze voor het eerst met elkaar gezoend, daarna deden ze dat op elk schoolfeest tot zij in de zesde een vriendje kreeg.

Hij begon in Azië, maakte foto’s bij oude tempels, witte stranden, azuurblauw water. In eerste instantie dacht hij dat hij nooit meer weg zou gaan. Daarna begon het hem, bijna plotseling, te ergeren hoe iedere tempel leek op de vorige. Hij vertrok en reisde via Rusland naar Oost-Europa. Nu vraagt hij zich af of hij ook niet Australië had moeten zien. Japan. Zuid-Amerika.
Het groepje jongens – te veel gel, strakke shirts – loopt naar de pooltafel. Voordat Aron opstaat kijkt het meisje nog een keer zijn kant op. Hij heft zijn glas. Misschien is Letland zo gek nog niet.

Ze vraagt waar hij vandaan komt en hij vertelt over Amsterdam. Zijn vrienden, zijn voormalige studie, de familie in Haarlem. Dan over zijn reis. Hij merkt dat het hem nu al moeite kost om de woorden te vinden.
‘Het was heel bijzonder,’ zegt hij, en: ‘Ik heb onderweg goede vrienden gemaakt’. De meesten van hen waren in Bangkok gebleven. Hij vraagt zich af of ze nog weten hoe hij heet.
Misschien had hij te veel verwacht. Dat bij nieuwe plaatsen ook een nieuwe Aron zou horen, een nieuwe versie van hemzelf. Gespierder, bruiner, relaxter. De rest van zijn leven zou zich in een onwaarschijnlijke helderheid aan hem openbaren. Hij zou ergens een baan vinden, een bestaan opbouwen – een spannend leven op een spannende plaats. Misschien zou hij zelfs verliefd worden.
Niets daarvan gebeurde. Hij is alleen, in Riga, zonder plan, met slechts de dagen die hem als zwarte gaten lijken op te slokken. Afdruipen naar Amsterdam is geen optie, net als verder reizen ­– niet met wat er nu nog over is. Letland als limbo. Hij blijft er wachten tot er iets gebeurt.
Hij kijkt naar het meisje. ‘What about you?’

Hij is alleen, in Riga, zonder plan, met slechts de dagen die hem als zwarte gaten lijken op te slokken.

Ze haalt haar schouders op, lacht. Haar tanden zijn gelig, zelfs in het weinige licht van de bar. ‘Niets interessants.’
Hij gelooft haar direct. ‘Wensen dan? Dromen?’ Ze haalt weer haar schouders op, grinnikt, alsof alles wat hij zegt een grap is. Hij lacht mee en merkt dat hij al behoorlijk aangeschoten is.
‘Ik heb hier alles wat ik me kan wensen.’ Ze kijkt hem intens aan, en even – heel even – vraagt hij zich af of ze soms een prostituee is. Tegelijkertijd weet hij dat het hem niet kan schelen. Hij legt een hand op haar bovenbeen. Zij laat hem daar liggen.

*

Het volledige verhaal is te lezen op de site van Hard//hoofd.

Ogen dicht

schermafbeelding-2016-11-02-om-18-00-24

Peter moest in eerste instantie wennen aan het idee. ‘Sem en Julia hebben je graag in de buurt,’ zei hij. ‘Ze moeten hun Nederlands bijhouden.’ Soms zei hij: ‘Ik dacht dat je het fijn vond dat je nu niet meer zo druk bent.’

De maanden hiervoor waren inderdaad rustig geweest. Ellen ging met Sem en Julia naar de Eiffeltoren. Wanneer zij naar de kleuterschool waren bezocht ze het Louvre, kocht ze boeken als A Moveable Feast, liep ze de Marché des Enfants-Rouges af om daar eten te kopen. Zo lekker Frans. Ze moest gewoon wennen aan het leven als expat, als huismoeder. Als hobbyvrouw.

Het lukte niet.

Nu doet ze de deur open voor de nanny en ziet hoe Julia zich direct in haar armen stort.

‘Daar ben je,’ zegt Julia. Er is nog een traanspoor zichtbaar op haar wang.

‘Goedemorgen,’ antwoordt Maria in gebroken Nederlands en ze haalt haar vingers door Julia’s krullen. Maria’s eigen haar begint al grijs te worden: over het zwart zit een asgrauwe gloed. Een tijdje geleden vond Ellen dat nog vertrouwd, had ze telkens de neiging om het aan te raken. Maria als de moeder die ze zelf af en toe nog nodig had.

‘Ik heb ze vanochtend al aangekleed,’ zegt Ellen.

‘Maar ik wil dit niet,’ zegt Julia, terwijl ze aan haar T-shirt plukt. ‘Ik wil mijn jurk.’ Ze pruilt en ziet eruit alsof ze elk moment weer kan gaan huilen.

‘Vandaag niet,’ zegt Ellen. Ze glimlacht naar Maria. Een blik van verstandhouding, hoopt ze.

‘Sem is ook al helemaal klaar. Je hoeft alleen nog brood te smeren voor de lunch.’

Sem zit bij zijn legobouwwerk. Hij kijkt even op bij het horen van zijn naam, maar gaat dan rustig verder.

Ellen pakt haar sleutels en tas van tafel. Het is een Louis Vuitton. Peter heeft het altijd onzin gevonden om veel geld uit te geven aan spullen. Hij vindt het nog steeds onzin, maar nu kan ze haar eigen geld uitgeven.

Ze loopt naar Sem toe om hem een kus te geven en kan het niet laten om even door zijn piekerige blonde haar te vegen. Hij krimpt meteen ineen. Als Ellen met getuite lippen voor haar staat geeft ook Julia haar een kus, maar niet van harte.

‘Lief zijn, jullie,’ zegt Ellen voor de deur achter zich dichttrekt. Ze bedoelt de kinderen, maar kijkt onwillekeurig naar Maria.

*

Het volledige verhaal (inclusief volledige illustratie) is te lezen op de site van Passionate Platform.

De klassieke methode

schermafbeelding-2016-10-08-om-13-05-15

Een verhaal van mij mocht in de nieuwste De Titaan. Het verhaal is hier te lezen (in pdf-formaat).  De hele De Titaan is uiteraard nog veel meer de moeite waard, te verkrijgen bij de betere boekhandel of online te bestellen.

 

 

 

Mooie Woorden in de Hofman

Vorige week mocht ik optreden bij Mooie Woorden in de Hofman. Dat optreden hield in dit geval in dat ik voorlas, uit een rood boekje dat precies bij mijn jurk paste.

Bewijs.

Bewijs.

Ik was natuurlijk niet de enige gast, en mocht luisteren naar de fantastische Daan Windhorst, Jesse Laport en Gijs ter Haar.

Als je er niet was, heb je dus heel wat gemist. Mocht je nou benieuwd zijn wat ik heb voorgelezen: die tekst verschijnt binnenkort in de Titaan.

Zomerleesvoer

27906526021_0f6c563a66

De zomer is dé tijd om meer te lezen, en blijkbaar ook om te schrijven. De verhalen ‘Remmen, alarm slaan, wegkijken’ en ‘Pony’s kammen’ staan nu online bij De Bonte Avond en Tijdschrift Ei. Alleen te lezen op scherm, dus ideaal voor die druilerige dagen.

Frontaal #9

13217287_1154658234584660_4436635796550819363_o

Deze zondag mocht ik optreden bij het Rotterdamse letterenpodium Frontaal.

Wat je gemist hebt: optredens van dichters Lotte Dodion en Joost Oomen, fragmenten uit de  nieuwe roman van Roos van Rijswijk, woordkunst van Christopher Blok, de verhalende gedichten van Tjitske Jansen en een kort verhaal van mij. Gelukkig hebben we de foto’s nog (credits naar Purdey van Dijke).

13064649_1159344047449412_2757293138081289893_o 13217093_1159343960782754_786305147714833748_o

Marterjong

Schermafbeelding 2016-04-07 om 13.08.53

De marter is verdomd voorzichtig. Twee keer heeft ze haar kop uit de boomholte gestoken en hem een blik gegund op haar gele hals, alsof ze net door een veld paardenbloemen is gerend. Ze is nog niet in het zicht van de camera geweest.
Jonathan zit verder van de boomholte af dan gisteren. De marter heeft jongen, misschien dat ze daarom niet uit haar hol komt. De camera heeft hij op dezelfde plek geplaatst, hij wil haar het liefst in beeld brengen wanneer ze met een prooi aankomt, maar zijn deadline is over twee dagen: een foto van alleen de marter – als ze ooit uit haar hol komt – is goed genoeg.
Met de ontspanner in zijn handen wacht hij.

___

Het verhaal Marterjong, met prachtige illustratie van Renske van Enckevoort staat nu op de site van De Optimist. Hier is het hele verhaal te lezen.

Lustrumtekst

Redacteur Maaike Pleging van Op Ruwe Planken koos voor het lustrumjaar van het tijdschrift haar favoriete tekst, en dat was ‘Vitamines’ van ondergetekende. Ze noemt het ‘een ontroerend verhaal over een jonge vrouw met paniekaanvallen’. Extreem trots natuurlijk, en een bonus: het hele verhaal (met aanbeveling) is nu hier online te lezen.

Een bruin colbertje

Voor Write Now! schreef ik een column. Over schrijven. Hij is hier te lezen op de site van Write Now!, maar als je niet door wilt klikken kan je hem hieronder vinden.

___

‘Don’t be a writer, be writing’ is een van mijn favoriete uitspraken, van schrijver Charles Bukowski. Het klinkt prachtig, maar jarenlang had ik geen idee wat hij ermee bedoelde. Want laten we wel wezen: schrijvers, dat zijn die gemankeerde, getormenteerde zielen die je in een café ziet zitten met een glas wijn en een notitieboek. 

Ze dragen bruine colbertjes en leren de kunst voornamelijk door te veel te drinken en Dostojewski te lezen. Denk aan Hemingway: ‘write drunk, edit sober’. Waarom zou je dat niet letterlijk nemen? Daarnaast worden schrijvers niet alleen gepijnigd door het schrijven: ze worden gepijnigd door het leven. Een beetje roken en snuiven om de dag door te komen is pure noodzaak.

Voor de jonge, ongekwelde talenten die nu beginnen te sputteren bij het idee: ook Kurt Vonnegut was zich van dit stereotype schrijversbeeld bewust. Tot de jaren 60 was Vonnegut fris geschoren, kort gekapt en netjes gekleed. Maar nadat hij twintig jaar aan Slaughterhouse Five had gewerkt, wilde hij niet zomaar een auteursfoto op de achterflap zetten. Hij vreesde dat zijn Harvardstijl de culturele elite niet aan zou staan. Dus liet Vonnegut een snor staan, verloor hij een aantal kilo’s en veranderde zijn korte kapsel in een gigantische bos krullen. Hij wilde eruitzien als ‘an author who was in.’ Het lukte: Slaughterhouse Five werd een bestseller en de warrige haardos van Vonnegut is niet meer weg te denken uit de literaire wereld. Dat het daarnaast resulteerde in een identiteitscrisis en depressie – in het licht van zijn gewenste schrijversimago was dat natuurlijk mooi meegenomen.

Mijn probleem is dat ik weinig talent heb voor zowel dramatiek als zelfdestructie. Ik heb het geprobeerd: ik heb de helft van dit stuk geschreven in een café, met een glas wijn, terwijl ik zuchtte en steunde. Jarenlang heb ik gedacht dat dit de enige manier was waarop ik ooit een goed verhaal zou kunnen schrijven.
Dat had ik mis.
‘Het lukt niet,’ klaagde ik tegen een vriendin die achter de bar stond. Het was zondagmiddag, meer tijd voor koffie dan voor wijn.
Ze gaf me een kop. ‘Zolang je maar wat op papier zet, toch?’

De wijn, de hoed, het bruine colbertje: al die dingen doen er niet toe. Vonnegut had zich net zo goed kunnen scheren, Hemingway had net zo goed thee kunnen drinken, en ik – ik maak dit stuk af aan de keukentafel. Het enige wat er toe doet is dat de woorden achter elkaar komen te staan, één voor één. ‘Don’t be a writer, be writing.’

Maar daar mag je natuurlijk best moeilijk bij kijken.

Ruis

Schermafbeelding 2015-12-30 om 15.28.42

‘Olivia?’
De stem klinkt hoog en een klein beetje lijzig, alsof iemand haar naam expres te langzaam uitspreekt. Wanneer ze zich omdraait staan er drie vrouwen naar haar te kijken. Ze herkent er maar één en glimlacht.
‘Je bent het echt! God wat leuk, wat toevallig.’
‘Merthe.’ Ze knikt.
‘Ik wist wel dat je het was,’ zegt Merthe. ‘Ik zei het net, als dát Olivia niet is, dan mag je me ter plekke neerschieten. Geen steek veranderd.’
Merthe’s make-up is al een beetje uitgelopen, de corsage op haar jasje verraadt dat ze hier al de hele dag is. Het is geen verrassing. Ze past hier, tussen de bloemen, het champagnekleurige tafellinnen, de mintgroene ballonnen.
‘Nee,’ zegt Olivia. Ze zou nu ‘jij ook niet’ kunnen zeggen, of ‘hoe is het met Derek’, maar er komt niets.
‘Nou,’ zegt Merthe. Het glas wijn in haar hand is bijna leeg. Ze neemt de laatste slok. ‘Wat heb jij dan gedaan? Ben je nog schilderes? Of hoe heet dat, kunstenaar?’
‘Een kunstenaar,’ zegt de vrouw links van Merthe, alsof ze er lang over moet nadenken.
‘Nee hoor, nee.’ Olivia lacht. ‘Alleen voor mezelf, je moet je parels niet voor de zwijnen gooien. Nee, ik geef les.’
‘Oh, kijk, een lerares!’ Merthe zet haar glas weg. ‘Ik heb het altijd al gedacht, je was vroeger al een wijsneus. Vroeger’ – ze praat nu tegen de vrouwen naast haar – ‘vroeger was Olivia de slimste van de klas. Altijd tienen. En altijd verslagen van twintig pagina’s. De básisschool heb ik het dan over, hè.’ Ze lacht. Haar tanden hebben een blauwpaarse gloed.
De vrouw rechts trekt een wenkbrauw omhoog. ‘God, de basisschool. Mijn oudste gaat daar nu heen. De knutselwerkjes die ze moeten doen. Dan is deze juf weer jarig, dan is er weer een feestdag. Je blijft maar opdraven voor schminkklussen en schooluitjes. Je zou bijna zeggen dat ze extra personeel moeten aannemen voor alle activiteiten die ze organiseren.’
‘Maar je wilt ze ook niet naar een privéschool sturen,’ zegt Merthe. Ze grinnikt.
Olivia knikt. Haar jurk knelt bij haar oksels. Als ze haar armen tegen haar lichaam houdt is er niets te zien. ‘Hoe oud is ze nu ook alweer? Je dochter?’
‘Lieke? Lieke is nu zeven. Jij had er toch geen?’
Olivia schudt haar hoofd. ‘Niet aan begonnen.’
‘Nou, van wat ik hoorde is dat maar beter ook.’ Merthe lacht een scheve glimlach. ‘Ik haal nog wat drinken, hoor. Als je ook wat wilt?’
‘Nee, nee dank je.’
Merthe draait zich om, maar niet voordat ze Olivia even in haar schouder knijpt. ‘Je bent altijd al een taaie geweest.’
Wanneer ze zich omdraait voelt Olivia even aan de plek waar Merthe’s hand lag.
Ze bedoelt het goed. Iedereen bedoelt het goed.

____

Het hele verhaal ‘Ruis’ is gepubliceerd op Passionate Platform. Het verhaal, net als de illustratie van Lieke Mulder, is hier te vinden.

Vitamines

Schermafbeelding 2015-12-22 om 17.18.49Het verhaal ‘Vitamines’ werd geplaatst in Op Ruwe Planken 15.1. Op de nummerpresentatie tijdens het Wintertuinfestival mocht ik uit het verhaal voordragen.

Hieronder is een fragment uit het verhaal te lezen. Het hele verhaal is te lezen in het nummer van Op Ruwe Planken.

___

Het is stipt halfnegen als ze de deur opendoet. Een lauwe walm komt haar tegemoet. Het ruikt naar brood, net uit de oven. Ze ruikt ook soep, maar dat kan niet, want Omar verkoopt geen soep.

‘Godelieve,’ zegt hij als ze binnenkomt. Hij lacht. Ze lacht terug, gaat zitten aan het tafeltje in de hoek.

Een glimlach begint aan de binnenkant van je mond. Het enige wat je hoeft te doen is je mondhoeken licht opkrullen en denken aan die glimlach.

‘Hoe is het?’

Hij roept het vanachter de toonbank.

‘Goed,’ zegt ze. Ze zegt altijd ‘goed’.

‘Weer hetzelfde?’ Hij arrangeert de Turkse broden die nog over zijn – het zijn er maar twee.

‘Graag.’

‘Turkse pizza zonder alles.’ Hij grijnst. De eerste keer dat ze hier was vroeg ze van elk ingrediënt waar het vandaan kwam. Was het uit een potje, waar kocht hij de tomaten?

Hij legt de sla en de kaas vast klaar.

‘Je moet meer fruit eten, weet je? Meer groente. Dat is goed voor je. Vitamines.’

Ze reageert niet, maar hij praat rustig door.

‘Je kan niet alleen op pizza leven. Ja, jonge mensen misschien, maar dat is niet goed. Je moet ook eens iets anders. Beetje komkommer, beetje tomaten, beetje saus.’

Om half negen is er nooit iemand bij Alanya. Ze kan de snackbar vanuit haar kamer in de gaten houden. Om half acht komen er nog wel eens mensen binnen, vrouwen die in de stad hebben gewinkeld en nog iets willen eten, zakenmannen op weg naar huis, of gewoon mensen die vergeten zijn om boodschappen te doen, maar om half negen is iedereen weg. Het is te laat voor het avondeten en te vroeg om een snack te halen voor het stappen.

Ze ademt langzaam in en uit, precies zoals haar yogadocente dat altijd doet, en kijkt naar Omar achter de balie. Vanuit haar huis kan ze hem ook zien bewegen. Niet dat ze hem de hele dag in de gaten houdt – het is sowieso lastig om hem helemaal te zien, hij gaat schuil achter het gigantische logo op de ruit.

Toen ze hier net woonde durfde ze hem amper gedag te zeggen. Omar is een grote man, bijna twee meter, met een glad, kaal hoofd. Ze vermeed de snackbar – ze kwam er sowieso nooit. In die tijd at ze alleen gojibessen en quinoazaad.

Omar draait zich om naar de oven en fluit wat. Hij is nooit stil. Ze kijkt naar zijn achterhoofd. Zijn voorhoofd en zijn achterhoofd lijken niet bij elkaar te passen. Hij is glimmend kaal, maar aan de achterkant van zijn hoofd druipt het vel in laagjes zijn nek in. Drie perfect symmetrische rollen, netjes gestapeld.

De rolletjes vertederen haar. Ineens doet de gigantische man haar denken aan een baby die te strak in zijn kleren is gestoken.

Ze rilt als iemand de deur opendoet. Het is een jonge man, blijkbaar heeft hij iets besteld, want Omar heeft een plastic zak voor hem klaarstaan. Wat erin zit kan ze niet zien.

De jongen merkt dat ze kijkt. ‘Hoi,’ zegt hij.

Als ze haar mond opendoet voelt ze haar tong zwaar worden, alsof hij naar haar keel wordt getrokken. Snel kijkt ze weg. In. Uit. Ademhalen zoals haar yogadocente dat doet.

Ze heeft al vier dagen niemand meer gesproken. Niemand behalve Omar.

Kuikens

Met dit verhaal won ik de tweede prijs in de voorronde van Write Now! 2015 in Utrecht. 

‘Voordat we gaan zwemmen vind ik dat we een favoriet moeten kiezen,’ zei Erna terwijl ze een toffee in haar mond stopte.

‘Een favoriet? Hoe bedoel je?’ vroeg Janne terwijl ze ook een snoepje pakte. Ze moest met haar knieën op haar stoel gaan zitten om bij het doosje op tafel te kunnen. Iedere middag om vier uur zette Erna’s moeder het daar neer. Om kwart over vier haalde ze het bakje weg en vroeg ze of we nog wat limonade wilden. Ik hoefde nooit. De limonade bij Erna thuis was waterig. Alleen Charlotte vroeg altijd of ze nog een beetje mocht.

‘Voor volgend jaar,’ zei Erna met volle mond. ‘We moeten toch kiezen bij wie we in de klas willen.’

Janne en Charlotte knikten langzaam en ernstig. Ook ik knikte. Mijn vingers gleden over het tafelkleed, langs de randen van de dikke wol. In ons huis had mijn moeder het waarschijnlijk een tapijt genoemd. Hier lag het over de grote houten tafel.

‘Hoe zullen we elkaar kiezen? Moeten we gewoon iemand noemen?’ vroeg ik.

‘Nee, we doen het met briefjes,’ zei Erna.

‘Dat is wel een goed idee,’ zei Charlotte. ‘Dan leggen we ze op tafel neer en lezen we ze een voor een voor.’

Janne haalde haar schouders op. ‘Prima. Als we daarna gaan zwemmen.’

Erna stond op om papier te pakken en ik nam nog een toffee. Eigenlijk hield ik er niet van. De snoepjes bij Erna thuis waren keihard en als je er lang genoeg op gesabbeld had zodat je ze eindelijk kon doorbijten bleef de helft van de toffee in je kies zitten. Misschien wilde Charlotte daarom altijd meer limonade.

Lees meer

Kroos

 Dit verhaal ontving een eervolle vermelding in de finale van Write Now! 2015.

Het hek gaat met een schril gepiep open. Het is groen, net als bijna alles hier: de schepjes en de gieters in de rekken naast de ingang, het keurig geknipte gras, de treurwilgen die over het water hangen, de laag waterplanten op de plas zelf. Op zonnige dagen krijg ik er hoofdpijn van.

Daphne ligt vlakbij het water. Het was een nieuwe rij toen ze er werd neergelegd, maar inmiddels is die helemaal opgevuld. Ik moet langs de treurwilgen om bij haar te komen. Ze staan krom langs de kant, als oude vrouwtjes die het gewicht van hun eigen haar niet meer kunnen dragen. Toen ze haar kist lieten zakken moest ik steeds naar die bomen kijken. Wanneer zouden die doodgaan?

Ze ligt in vak H, rij 3, en is de derde van rechts. Er groeit niks op haar graf, we hadden gekozen voor een grote marmeren zerk, geen gedoe. Eerst nam ik nog bloemen mee, maar ik vond het ook niet leuk om die een week later weer weg te moeten gooien. Ze moet het doen met het uitzicht op de wilgen.

Ik veeg een beetje aarde van de zerk en ga zitten. Uit mijn zak haal ik een pakje sigaretten. Langzaam steek ik er eentje aan. De rook blaas ik in haar richting.

‘Alsjeblieft,’ zeg ik en ik klop even op de steen.

Toen ik dertien was gaf Daphne me mijn eerste sigaret, in de achtertuin.

‘Nu ben je oud genoeg,’ zei ze plechtig. Ik stak het staafje in mijn mond.

‘Je moet eraan zuigen als ik hem aansteek.’ Ik knikte en trok zo hevig aan het filter dat ik vrijwel meteen moest kokhalzen.

‘Niet zo hard!’ zei ze.

‘Oké.’ Voorzichtig nam ik een tweede haal.

‘Zo ja,’ zei Daphne en ze stak zelf ook een sigaret op. Ik keek hoe ze hem vasthield – tussen duim en wijsvinger – en deed haar precies na.

‘Heb je nou al een vriendje?’ vroeg ze ineens.

‘Nee-hee,’ deed ik. ‘Hou eens op.’

‘Ik vraag het maar.’ Daphne grinnikte en gaf me een duwtje tegen mijn bovenarm. ‘Komt vanzelf wel joh.’

‘Echt niet,’ zei ik.

Na die eerste keer deden we dat vaker. Tijdens familiefeestjes of verjaardagen glipten we naar de tuin. Daphne vroeg me altijd dingen waar ik niet op wilde antwoorden – wie vond ik leuk, wie was mijn beste vriendin, had ik al eens gezoend – en voor straf jatte ik haar pakje.

Lees meer

Slaapservice

Vanaf september ben ik met enige regelmaat te horen op de Slaapservice van Opium op 4. Daar lees ik fragmenten uit mijn korte verhalen voor. De stukken zijn hier terug te luisteren.

Schermafbeelding 2016-02-08 om 09.57.25

Slaapservice 4 februari 2016, Opium op 4

Held

Schermafbeelding 2015-12-22 om 16.55.39

Ineens is ze er. Pa heeft niet gebeld of gemaild. Die eerste keer staat ze in de keuken als hij binnenkomst.

‘Ha pa,’ roept Jonas door de open deur. Een licht briesje waait naar binnen, maar het is niet genoeg om de zweetplekken op zijn overhemd te laten verdwijnen.

‘Wat ben je vroeg!’ hoort hij uit de woonkamer. ‘Kom binnen, ik kom eraan.’

Jonas stapt de gang in. Het ruikt anders dan normaal. Hij kan de geur niet helemaal plaatsen – misschien komt het door de warmte – maar pas een half uur nadat hij binnen is realiseert hij zich dat hij schoonmaakmiddel ruikt.

‘Ik heb nog niks besteld, maar ik dacht dat we vanavond misschien sushi konden doen. Of Vietnamees. Even wat anders dan dat eeuwige Chinees.’

‘Nee, nee.’ Die wielen van zijn vaders rolstoel piepen wanneer hij de gang in komt gedraaid. ‘Ik heb wat beters. Wat dacht je van Thais?’

‘Prima.’

Jonas geeft hem een kus op zijn wang. De eerste keer dat hij dat deed hield hij zijn ogen stijf dichtgeklemd – alsof het dan anders zou voelen. De hechtingen hebben streepvormige littekens over zijn vaders gezicht gemaakt en de huid die op zijn hoofd gestikt is heeft ook bulten waar geen hechtdraden hebben gezeten. De lappen vel lijken altijd te roze of te wit. Het gat bij zijn neus laat mensen het meest schrikken: een onverwachte krater in een gebied vol bergen. Inmiddels kan Jonas naar hem kijken zonder hem echt te zien.

Het hele verhaal ‘Held’ is te lezen in Absint #14, 2015.