Waar gaan we heen als we sterven? De verteller van Inmiddels op aarde, de zesde roman vande Vlaamse filoloog Paul Verhuyck,verklapt het al in het eerste hoofdstuk: als we sterven gaan we naar de maan. Tien van de elf klasgenoten die in april 1958 op het Dürer Gymnasium zaten zijn al daar. Alleen Frederik is nog op aarde, hoewel de anderen hem roepen. Gelukkig maar. Anders was er niemand geweest om hun levens op te tekenen.
Frederik is de enige van zijn elf klasgenoten die nog leeft. Tien van zijn vrienden zijn hem voorgegaan. ‘Allemaal zelfmoord,’ meende Rutger, die op de begrafenissen een zwartgallig rijmpje introduceerde. ‘En toen waren er nog maar tien’, heeft hij op de begrafenis van de eerste dode, Johan gezegd,. Het grote aftellen is begonnen.
Denk niet dat de roman van Verhuyck alleen zwartgallig is. Met humor en afstand laat hij Frederik over de levens van zijn vrienden vertellen:
‘Bartholomeus speelde freejazz. Soms zo free dat hij op zijn recorder zijn eigen nummers niet kon aanhoren. Soms zo free dat er mensen in zijn band meespeelden die geen noot muziek kenden en nog nooit op een toeter hadden geblazen.’
Op de maan wachten de vrienden op Frederik, dat weet hij. Ze maken immers uit van dezelfde groepsziel, en zij zullen voor altijd zeventien zijn. Hun levens zijn als het ware stil blijven staan in april ’58. Wat er tijdens die levens is gebeurd, vertelt Frederik, als hij spreekt over hun tijd op het gymnasium . Zes van de elf zijn hoogleraar geworden, wat veel te maken had met hun bevlogen leraar Delaroche. Als er al iemand de groepsziel van de klasgenoten heeft gevormd, dan is hij het wel.
Inmiddels op aarde is opgebouwd uit drie verschillende onderdelen, die om en om een hoofdstuk beslaan: ‘Maan’, ‘April 58’ en ‘Inmiddels op aarde’. Deze drie onderdelen van het boek wisselen elkaar af. Zo krijgt de geschiedenis van wat er op het gymnasium gebeurde net zoveel ruimte als de levens van de jongens die daarna beschreven worden, in de hoofdstukken die beginnen met ‘Inmiddels op aarde’. Het is knap hoe Verhuyck de levensverhalen en de beschrijvingen van het gymnasium samen weet te smelten. Nergens wordt Inmiddels op aarde saai of langdradig. En ook de tien levensverhalen blijken niet teveel van het goede. Steeds weet Verhuyck met zijn beschrijvingen, die vaak bijzonder scherp zijn, te boeien.
Wat er op intussen de maan gebeurt komen we ook te weten. Daar discussiëren de inmiddels dode vrienden over het ontstaan van de maan, het belang van de groepsziel en wat er eigenlijk gebeurt met de tijd nu zij dood zijn. Filosofie, mythologie en religie spelen een belangrijke rol in deze gesprekken:
‘”[…] Jullie manen, hoe verschillend ook, zijn natuurkundig. Maar de maan is ook een theologisch begrip, minder fysiek, meer psychologisch of zo je wilt literair-historisch, wanneer je – zoals ik – de maan ziet als een vorm van lyriek. Dit is een vagere maan. Als het Nirwana onbeweeglijkheid is, is de maan nog een stapje daarvoor, de voorlaatste fase, de bijna-onbeweeglijkheid. De maan is een wasserette. Een mystieke wasplaats waarin de ziel gezuiverd, gepurgeerd wordt: het purgatorium. […]”’
Zonder al te veel pretentie en met gevoel voor humor stelt Verhuyck existentiële vragen. Bestaat er zoiets als een ziel die naleeft na de dood? Kan het individu voortbestaan? Verhuyck presenteert een filosofische mengelmoes van ideeën, die net zo prettig leest als zijn beschrijvingen van het Dürer Gymnasium. Inmiddels op aarde is een roman over dood, zelfmoord en de grote levensvragen die met de dood gepaard gaan. Toch wordt de roman nergens zwaar op de hand. Verhuyck weet dit beladen thema op lichte wijze te brengen. Inmiddels op aarde is niet alleen een roman die aan het denken zet, maar die ook een mooi verhaal vertelt over elf klasgenoten, voor altijd verbonden door hun tijd op het gymnasium, in april ’58.
Paul Verhuyck, Inmiddels op aarde. Uitgeverij De Arbeiderspers, 2014.
Deze recensie is geschreven in opdracht van Recensieweb.nl.
Geef een reactie