Tien jaar geleden volgde ik een college van een gastdocent. Het onderwerp leek me in eerste instantie niet bijster interessant: het ging over tijdsbeleving in romans. Ik had het voorbereidende leeswerk niet gedaan en dus had ik geen idee waar het precies over ging. Maar het hoorcollege bleek een eye-opener. De docent behandelde die geschiedenis van onze tijdsmeting. Dat mijn horloge de tijd dicteert, vind ik vanzelfsprekend. Voor iemand uit de middeleeuwen waren dat de gebedsgetijden, en die werden weer bepaald door de stand van de zon. Dat betekent dat ‘het midden van de dag’ elke dag anders was: de dag duurt in de winter immers korter dan in de zomer. Eén vaste tijd bestond dus niet.

Nu ik bezig ben met een historische roman, moest ik weer aan dit college denken. In een verhaal verstrijkt de tijd, maar mijn personages kennen geen klokuren. En de meeste lezers zijn waarschijnlijk niet bekend met de katholieke gebedstijden – verder dan het vesper en de none kwam ikzelf in ieder geval niet.

Ook de maanden vormen een vertelprobleem. Onze Gregoriaanse jaarkalender is pas ingevoerd in 1532 – ver voor de gebeurtenissen in het boek. Daarvoor werd de Juliaanse kalender gebruikt, die qua jaarindeling niet veel van de Gregoriaanse verschilt, maar het is niet heel waarschijnlijk dat ongeschoolde middeleeuwers de namen noemden bij hun officiële namen: Aprilis, Martius, Maius. In plaats daarvan noemden ze de maanden naar wat er op dat moment gebeurde. Maart was de lentemaand, April de grasmaand (omdat het gras opkwam) en mei de bloeimaand. Het zijn in ieder geval namen waarbij het verstrijken van de tijd duidelijk wordt. De Franse republikeinen hebben overigens geprobeerd om de jaarkalender te wijzigen en deze oude namen voor de maanden weer in te voeren – zonder blijvend succes, al is ‘nevelmaand’ een prachtige naam voor november.

En een andere reden waarom ik over tijd nadenk, is omdat mijn eigen telling veranderd is. Inmiddels tel ik het verstrijken van de dagen niet meer in maanden, maar in weken – iets wat gebruikelijk is wanneer je zwanger bent, maar wat ik hiervoor nog nooit eerder had gedaan. Om anderen tegemoet te komen, probeer ik snel terug te rekenen. Ik ben nu vierentwintig weken zwanger, dus ongeveer vijf maanden. Ik moet er telkens weer bij nadenken: het gaat allemaal goed en voorspoedig, en daardoor verstrijken de weken bijzonder snel.  

Wanneer de roman uitkomt blijft onduidelijk, want een heldere planning maken vind ik lastig, met zo’n levensveranderende gebeurtenis in zicht. Gelukkig leer ik dat uit al mijn research: alles op zijn tijd. 

Liefs,

Else


Boekentip (met wat extra titels)

Ik heb al veel over zwanger zijn en moederschap gelezen – non-fictie én fictie. In de laatste categorie is een van de beste boeken die ik las The Long Answer van Anna Hogeland (dat klinkt heel Hollands, maar ze is Amerikaanse). Niet eerder heb ik een roman gelezen waarin zwangerschap zo uitgebreid en indringend werd beschreven – niet alleen bij een goed verloop, maar ook bij het verlies van een kind. De hoofdpersoon Anna verzamelt verhalen van de vrouwen om haar heen. ‘Of heb je soms zelf ook een verhaal te vertellen?’ vraagt een van die vrouwen haar op een gegeven moment. ‘Nee hoor,’ zegt Anna. Dat blijkt natuurlijk niet zo te zijn. Wanneer blijkt dat Anna’s baby niet levensvatbaar is, schrijft ze iets wat wat mij betreft de essentie is van waarom we elkaar verhalen vertellen: ‘Ik had dat moment heel veel behoefte aan dat soort verhalen, zoals ik ook behoefte had aan water en zout. Ik moest weten wat je kon doen met je leven als het leven dat je voor je zag letterlijk uit je was weggezogen. Ik zocht er overal naar, in romans en memoires, films, televisieseries en vlogs op Youtube, maar het was nooit genoeg. Ik moest weten hoe je zorgt dat je niet instort.’ Het is geen lichte kost, maar van alle romans die ik las over zwangerschap (Rachel Cusks A Life’s Work, Mieko Kawakami’s Breasts and eggs, Alexis Schaitkins Elsewhere, het grappige Mamamorfose van Renske de Greef) zou ik dit aan iedereen aanraden.