Met dit verhaal won ik de tweede prijs in de voorronde van Write Now! 2015 in Utrecht. 

‘Voordat we gaan zwemmen vind ik dat we een favoriet moeten kiezen,’ zei Erna terwijl ze een toffee in haar mond stopte.

‘Een favoriet? Hoe bedoel je?’ vroeg Janne terwijl ze ook een snoepje pakte. Ze moest met haar knieën op haar stoel gaan zitten om bij het doosje op tafel te kunnen. Iedere middag om vier uur zette Erna’s moeder het daar neer. Om kwart over vier haalde ze het bakje weg en vroeg ze of we nog wat limonade wilden. Ik hoefde nooit. De limonade bij Erna thuis was waterig. Alleen Charlotte vroeg altijd of ze nog een beetje mocht.

‘Voor volgend jaar,’ zei Erna met volle mond. ‘We moeten toch kiezen bij wie we in de klas willen.’

Janne en Charlotte knikten langzaam en ernstig. Ook ik knikte. Mijn vingers gleden over het tafelkleed, langs de randen van de dikke wol. In ons huis had mijn moeder het waarschijnlijk een tapijt genoemd. Hier lag het over de grote houten tafel.

‘Hoe zullen we elkaar kiezen? Moeten we gewoon iemand noemen?’ vroeg ik.

‘Nee, we doen het met briefjes,’ zei Erna.

‘Dat is wel een goed idee,’ zei Charlotte. ‘Dan leggen we ze op tafel neer en lezen we ze een voor een voor.’

Janne haalde haar schouders op. ‘Prima. Als we daarna gaan zwemmen.’

Erna stond op om papier te pakken en ik nam nog een toffee. Eigenlijk hield ik er niet van. De snoepjes bij Erna thuis waren keihard en als je er lang genoeg op gesabbeld had zodat je ze eindelijk kon doorbijten bleef de helft van de toffee in je kies zitten. Misschien wilde Charlotte daarom altijd meer limonade.

Terwijl ik bedachtzaam op mijn toffee zoog kwam Erna terug.

‘Hier,’ zei ze tegen ons. ‘In de linkerbovenhoek schrijf je je eigen naam. Dan schrijf je op het papier: ‘ik kies’ en dan moet je iemand anders’ naam opschrijven.’

Ze deelde papier en stiften uit. Voor de duidelijkheid gaf ze ook iedereen een andere kleur stift. De mijne was roze.

‘Oké, daar gaan we! Niet bij elkaar spieken,’ zei Erna.

Ik stak het uiteinde van de stift in mijn mond, naast de toffee. Wie moest ik kiezen? Het vervelende was dat mijn hele jaar van deze beslissing af zou hangen. Het zou bepalen naast wie ik zat met wiskunde, wie bij me af kon kijken bij Frans en met wie ik ’s ochtends naar school fietste als we het eerste uur vrij waren.

Buiten hoorde ik de hond aanslaan. Waarschijnlijk blafte hij naar de kippen. De sierkippen zaten achter een hek, zodat de hond niet bij ze kon komen. Wegvliegen zouden ze sowieso niet doen. Een jaar geleden had ik gezien hoe de broer van Erna de vleugeltjes van de kippen inknipte. Erna en ik mochten allebei een kuikentje vasthouden. Voorzichtig tilde hij de vleugeltjes op en knipte een zenuw door. Het gele donsje in mijn handen had hard gepiept. Langzaam zag ik steeds meer rood door het geel.

‘Het doet ze geen pijn, hoor,’ had haar broer gezegd. ‘En het is voor hun eigen bestwil. Anders vliegen ze naar het dak en krijgen we ze er niet meer af.’

Ik knikte en zette het kuikentje weer neer. Er zat bloed aan mijn vingers.

‘Hoeveel moet je er nog?’ vroeg Erna.

‘Nog veertien.’

‘Pff, zoveel? Oké, wij gaan iets anders doen.’

Bezorgd keek ik naar de bloedende gele beestjes.

‘Ze komen er heus weer bovenop,’ zei haar broer.

In de keuken had ik mijn handen extra goed gewassen. Ik hoefde die keer al helemaal geen toffee.

Janne had haar papiertje al opgevouwen en op tafel neergelegd. Ze smakte luidruchtig. Ik probeerde te kijken wie ze had opgeschreven, maar ik zag niks.

‘Ik ben klaar,’ zei Erna en ze legde haar briefje naast dat van Janne.

Zonder iemand aan te kijken schoof Charlotte haar papier naar het midden van de tafel. Janne zwiepte met haar benen, op de maat van het tikken van de grote klok die aan de muur hing. Het was vreemd: hoe beter je naar de klok luisterde, hoe harder hij leek te tikken. Snel schreef ik Charlotte’s naam op mijn papiertje en legde ik het bij de rest.

‘Oké,’ zei Erna,’ het uur van de waarheid!’ Janne trommelde met haar vingers op de tafel.

‘Briefje één is van Janne. Janne kiest Erna,’ las Erna voor. Janne knikte.

‘Het tweede briefje is van mij, en ik kies Charlotte,’ vervolgde Erna zakelijk. ‘Het derde briefje is van Charlotte. Charlotte kiest Janne.’

Ik voelde hoe ik het steeds kouder kreeg. Met mijn vingers volgde ik de lijnen van het tafelkleed.

‘Het vierde briefje is van Melisse, en Melisse kiest Charlotte,’ las Erna voor.

‘Is dat niet grappig? We hebben allemaal iemand anders opgeschreven,’ zei Charlotte.

‘Eh, nee,’ zei Janne. Ze hield haar benen nu stil. ‘Niemand koos Melisse.’

Ik keek naar mijn vingers en naar het dikke tafelkleed. Er zat een gek patroon in: alsof degene die het kleed gemaakt had een zigzag had willen maken, maar daar niet helemaal in geslaagd was.

Niet huilen, zei ik tegen mezelf. Sportief zijn. Kan gebeuren.

Een tijd lang hoorde ik alleen de klok.

‘Oh Melis,’ zei Erna uiteindelijk,’ dit betekent niet dat we je niet leuk vinden, hoor!’

‘Weet ik,’ zei ik.

‘Ja, we vinden je superleuk,’ zei Charlotte.

‘We moeten alleen iemand kiezen,’ knikte Janne. ‘Hoewel dat ook een beetje moeilijk is nu. Misschien moeten we koppels maken ofzo?’

‘Ja, dat is wel slim,’ zei Charlotte.

‘Of we kiezen allemaal iemand anders, zodat ze ons wel met z’n vieren in een klas moeten stoppen,’ zei Erna. ‘Als een kringetje.’

‘Laten we anders eerst gaan zwemmen,’ zei Charlotte. Ik voelde dat ze naar me keek, en ik knikte. Eerst zwemmen.

 *

Onder water in het meer durfde ik eindelijk mijn eerste tranen te laten lopen. Ik wist wel dat het misschien stom toeval was, dat het misschien helemaal niks betekende, dat we nog steeds vriendinnen waren. En tegelijkertijd realiseerde ik me dat alles anders was. Ik was alleen.

Een luchtbel ontsnapte uit mijn mond. Ik deed mijn ogen open om hem te zien, maar ik zag alleen het bruine zanderige water en het bovenste stukje van mijn benen. Je moest je ogen hier eigenlijk niet open doen, daar kon je ziektes van krijgen, had Janna’s moeder gezegd. Daarom had Janna een duikbril mee. Ze zei dat ze al drie keer een snoek had gezien met haar duikbril op, in het riet aan de kant. Charlotte gilde daar om, maar Erna en ik geloofden haar niet.

Hoe verder ik mijn benen liet zakken in het water, hoe kouder de stroom tegen mijn tenen werd. Snel trok ik ze terug. Het geruis van het water vulde mijn oren.

Terwijl ik langzaam door mijn neus in en uit ademde zwom ik naar de kant. Charlotte kwam naast me zwemmen.

‘Gaat het goed, Lis?’ vroeg ze aan me. Ik kon haar bezorgdheid niet uitstaan.

‘Ja hoor, prima,’ zei ik. ‘Kan gebeuren, toch?’

Charlotte zei niks en keek me alleen maar aan.

 *

Destijds had het hele voorval levensbepalend geleken – en misschien is het dat ook wel geweest. Ik ben het in ieder geval helemaal vergeten tot ik op een hete septembermiddag richting het dorp rijd. De hoofdweg is afgezet en ik moet via een landweggetje naar mijn ouders rijden. Ik herken de weg, al heb ik er nooit eerder met de auto gereden.

‘Scharreleieren te koop’ staat er op een bord in de greppel. Ik zet mijn knipperlicht aan en draai het erf op. Wanneer ik uitstap komt me geen hond tegemoet. Achter het hek lopen de sierkippen. Als ik in hun richting loop stuiven ze uiteen, maar geen ervan doet een poging om op te vliegen.

‘Hallo?’ roep ik over het uitgestorven erf. Ik krijg geen antwoord, maar zie op de schuur een papier met ‘Scharreleieren: 1 euro per doosje, zelfbediening’. Langzaam loop ik richting de schuur. Het ruikt hier nog steeds naar een vreemde mengeling van mest en gras, die door de hitte boven het erf lijkt te zweven. Ik denk kort aan Erna – komt ze vaak naar huis?

Ik heb tot dit moment al jaren niet meer aan Erna gedacht. Die middag in het meer was er iets veranderd. Wat wist ik niet precies. In ieder geval zag ik ze daarna bijna niet meer, Erna, Charlotte en Janna, ook al was ik met Janna in de klas geplaatst. Mijn allerbeste vriendinnen op de hele wereld, dacht ik toen. Wat ze nu doen, hoe ze eruit zien? Ik heb geen idee. Ik dacht dat ze altijd in mijn leven zouden zijn. Dat had ik mis. Sinds mijn twaalfde, steeds opnieuw.

Ik kijk naar mijn ingepakte auto. Mijn achterruit is compleet volgebouwd door alle zooi die erin ligt. Alleen van mij, alles van ons samen had ik meteen weggegooid. De pleister er in één keer af.

De schuurdeur staat op een kier open. In het donker zie ik een tree met eieren staan, met kleinere eierdozen ernaast. Op een plank staat een klein kistje met daarnaast een papiertje: ‘Dankuwel’. Ik pak een euro uit mijn portemonnee en kies de grootste eieren uit. Donzige kippenveertjes liggen bijna symmetrisch over de tree verspreid.

Onder de broedmachine hadden schijnbaar dezelfde eieren gelegen. Dat daar kuikens uit kwamen vond ik onvoorstelbaar, en drie weken lang durfde ik thuis geen ei te eten uit angst dat ik er per ongeluk een zou slachten.

Met mijn doosje eieren loop ik de schuur uit. Terwijl ik de deur achter me dichttrek – een krakend geluid dat me meteen doet denken aan de keren dat ik hier verstoppertje speelden – hoor ik iemand naar me roepen.

‘Hallo?’ Een grijze dame komt over het erf op me aflopen.

‘Ik heb eieren gehaald,’ zeg ik en ik houd het doosje in de lucht. Ze knikt.

‘Het zijn goeie, van echte scharrelkippen.’

‘Die hier achter het hek?’

‘Inderdaad.’

De vrouw loopt met een rustige pas op me af. Het is onmiskenbaar Erna’s moeder. Ouder, veel ouder, maar ze lijkt nog steeds in staat me een glaasje limonade aan te bieden.

‘Je komt me bekend voor, heb ik je hier wel eens eerder gezien?’ Ze kijkt me lang aan.

‘Ik speelde vroeger wel eens met Erna,’ zeg ik.

‘Ach,’ zegt haar moeder,’ op die manier.’

We zijn even stil. Ik voel een zweetdruppel over mijn voorhoofd naar beneden glijden. Het is snikheet op het bakstenen plein.

‘Spreek je haar nog wel eens?’

‘Wie? Erna? Al sinds ik dertien ben niet meer, ben ik bang.’ Ik lach.

‘Nee, natuurlijk niet,’ zegt haar grijze moeder. Ze wuift met haar hand. ‘Dat is al zo lang geleden. Eet smakelijk. En kom nog eens langs, wat de kippen leggen kunnen we zelf toch niet op.’

‘Doe ik,’ zeg ik. Ik ben nog wel een poosje in de buurt.

Met een knikje verdwijnt de grijze vrouw weer richting het huis. In gedachten loop ik mee: klok aan de muur, het grove tafelkleed nog op zijn plek en een onaangeraakt doosje toffees in de kast.

Vier vriendinnen aan de keukentafel, van wie er één de rest niet meer zal zien. En ineens realiseer ik me dat dat een keuze was. Dat het mijn beslissing was om me om te keren en een nieuw leven te beginnen. De pleister er in één keer af, dat heb ik toen geleerd.

Ik blijf even staan en kijk naar kippen. Het kunnen niet meer dezelfde dieren zijn als de kuikens die ik ooit in mijn handen had. Of wel? Wat is de gemiddelde leeftijd van een kip? Een klein wit kipje kijkt me met een schuine kop nieuwsgierig aan.

‘Heb je wel eens eerder gezien?’ fluister ik tegen het dier. Snel kijk ik om me heen of iemand me heeft zien praten. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd en loop richting de auto. Het maakt ook niet uit. De kuikens zijn allang verdwenen.