DeBijbelvoorongelovigen

Guus Kuijer heeft een omvangrijk oeuvre. Voor zijn kinderboeken heeft hij de Astrid Lindgren Memorial Award voor zijn gehele oeuvre gewonnen, en ook zijn romans voor volwassenen zijn niet onsuccesvol. Toch lijkt Kuijer zijn meest ambitieuze werk nu pas te zijn begonnen: het navertellen van de Bijbel. In deel 1 van de reeks hervertelt hij verhalen uit Genesis, deel 3 is inmiddels ook uit. In De Bijbel voor ongelovigen 2 vertelt Kuijer het verhaal van de uittocht van het volk Israël uit Egypte en de intocht in het land Kanaän, dat in de Bijbel wordt verhaald in de boeken Exodus, Jozua en Richters.

De roman is opgedeeld in drie delen, die corresponderen met de genoemde Bijbelboeken. Steeds kiest Kuijer een ander, vaak verrassend perspectief om de verhalen te vertellen. Zo is zijn eerste hoofdpersonage Thermutis, de prinses van Egypte die Mozes uit de rivier redde. Haar verhaal krijgt de titel ‘Het verhaal van Gods dochter’. Een opvallende keuze: God had toch een zoon? Daarnaast wordt zij in het tweede deel van de roman aanbeden door Mered, die haar in de godin Asjera herkent. Mered vertelt over de intocht in het beloofde land, en de strijd van de Israëlieten met de oorspronkelijke bewoners. In het derde deel is de vertelster Jaël, de vrouw ‘beroemd geworden omdat ik met mijn hamer een tentpin dwars door het hoofd van een man de grond in sloeg zodat hij stierf’. Jaël vertelt niet alleen haar eigen verhaal, maar ook de bekende verhalen van de meeste richters in Israël, zoals Samson en Gideon.

Waar de stijl van Kuijer in het eerste deel van De Bijbel voor ongelovigen nogal eens ‘kinderlijk’ werd genoemd, sluit die nu naadloos aan bij de beschreven verhalen. Zonder te archaïsch te klinken vertellen zijn personages op een manier die prachtig past bij de stijl van de oude Bijbelverhalen:

‘Ik ben Thermutis, ik draag de naam van Isis die zij aanneemt wanneer zij verschijnt als de godin van de vruchtbaarheid. Ik was niet vruchtbaar, mijn vruchtwater was het water van de Nijl waaruit mijn zoon geboren is. Hij heeft twee moeders, die van de moederschoot en die van de Nijl.’

Kuijers metaforen en beschrijvingen sluiten naadloos aan op de beleveniswereld van zijn personages. De goden blijven op de achtergrond, maar dicteren het leven van de personages. Het is knap hoe Kuijer de aanwezigheid van de goden in de verhalen zo vanzelfsprekend en tegelijkertijd bepalend maakt. Zo vertelt Thermutis over de uittocht:

‘We zijn het slachtoffer geworden van een strijd tussen de goden, ons is een haat opgedrongen die zij nodig hadden voor hun heilige oorlog. Beide volkeren hebben eronder geleden, er is veel bloed gevloeid, er zijn zeeën van tranen gestort en uiteindelijk zijn de goden uiteengegaan zonder dat een van hen de overwinning heeft behaald: de goden van Egypte bleven machtig in Egypte, de God van Israël bevestigde zijn macht over Israël.’

Ondanks de natuurlijke manier waarop Kuijer de goden in zijn verhalen verweeft, hebben zijn personages twijfels. Die twijfels doen soms wel erg modern aan. Zo vraagt Mered aan Thermutis als hij het afgodenbeeld van de Israëlieten ziet: ‘Is dit niet het bewijs dat de goden door de mensen worden bedacht?’ Ook Thermutis zelf twijfelt over haar toewijding aan de goden. Het personage in het laatste deel, Jaël, lijkt onwrikbaar in haar ‘vreze Gods’. Uiteindelijk blijkt dat dit slechts een manier is om haar eigen twijfels te overschreeuwen. Het lijkt erop dat Kuijer en niet helemaal in slaagt zijn eigen atheïsme buiten de tekst te kunnen houden. Misschien ook niet vreemd: veel verhalen bevatten gruwelijke elementen die voor de moderne lezer niet makkelijk te behapstukken zijn. Uiteindelijk gaan Kuijers verhalen vooral over mensen, en de manier waarop zij proberen om te gaan met de grilligheid van het leven.

Uiteraard is Kuijer in zijn hervertelling niet compleet. Hij lijkt te knipogen aar de (vrij taaie) Bijbelboeken Leviticus, Numeri en Deuteronomium met opsommingen van namen en de toevoeging: ‘Ik zou het op prijs stellen wanneer u deze namen uit het hoofd leerde, ook in omgekeerde volgorde.’ Niet alleen Kuijers schrijfstijl, maar ook dit soort verwijzingen doen goed recht aan het origineel.

Kuijers motivatie om de Bijbel te hertalen is dat hij het jammer vindt dat ongelovigen de Bijbelverhalen niet meer lezen (vandaar de vreselijke titel die aan de serie is meegegeven). De Bijbel is immers wereldliteratuur en bevat prachtige verhalen. In Kuijers handen worden die verhalen er misschien nog wel mooier op. Met zijn prachtige zinnen en metaforen maakt Kuijer de verhalen leesbaar zonder iets in te leveren aan hun oude en religieuze karakter. Kuijers missie is in De Bijbel voor ongelovigen 2 in ieder geval geslaagd. Deel 3, waarin de verhalen over Saul, David, Samuel en Ruth centraal staan is inmiddels ook uitgekomen. Mooi dat de Bijbel zo’n dik geschrift is: dat betekent dat er nog veel delen zullen volgen.