‘Maar waarom wil je hier dan weg?’
We zitten samen op de bank. Ik peuter aan een draadje dat uit de leuning komt. We hebben de bank vorig jaar samen uitgezocht, vlak nadat we de sleutel van ons huis kregen. Nu zijn de eerste vlekken al te zien: koffie die ik te snel naar mijn mond bracht, chocolade.
Ik zeg nog eens dat ik niet bij je weg wil. Juist niet. Ik wil bij je terugkomen. Weg, dat is alleen maar een voorwaarde voor het terugkeren: de sleutel in het slot steken, de drempel over stappen, de deur achter me dichtslaan en roepen dat ik weer thuis ben. Misschien zal het dan anders voelen. Na weg voelt terug weer goed. Iedereen is na de vakantie blij om thuis te zijn.
‘Dat gevoel, dat net-over-de-drempel-gevoel heb ik nodig,’ zeg ik, ‘voor ik hier niet meer kan zijn.’
Ik gebaar om me heen. De muren van de woonkamer heb ik in een opwelling geel geschilderd. Ik dacht dat het frisser zou lijken. Dat was niet zo. Het geel is te donker, grijzig, alsof de zon net niet door de wolken breekt.
‘Oké,’ zeg jij, maar je haalt je schouders op alsof ik me nog wel zal bedenken.
Het idee krijg ik van een BBC-serie. Goedgekapte vrouwen in blauwe mantelpakjes zeggen ‘Welcome on board!’ en ‘Have a great flight’. De mannen dragen pakken met militaire strepen. De fantasie van de jaren ’50: de mannen zijn breed, de vrouwen slank en hooggehakt.
‘Don’t let the fear of falling keep you from flying,’ lees ik voor, en laat je een folder zien van de vliegtuigmaatschappij.
Jij lacht. Amerikaanse bullshit. Slecht voor het milieu, dat weet ik toch?
Het is nep, dat weet ik, maar wel aantrekkelijk, net als opgespoten lippen of nepborsten.
Twee manieren waarop ik mijn leven nu kan inrichten:
1. Ik zoek een baan. De baan zorgt ervoor dat ik elke dag van negen tot vijf van huis ben. Ik heb wat omhanden. Ik schilder de muur weer wit.
2. Ik zoek een baan. De baan zorgt ervoor dat ik minstens achttien dagen per maand van huis ben. Ik heb wat omhanden. Ik vind het geel van de muur weer mooi.
‘Hoe zou je ideale leven eruit zien?’
We zitten op de bank, ik met thee, jij met bier. Gemoedelijk, dat is het woord. De draadjes uit de leuning laat ik voor wat ze zijn.
Jij beschrijft een huis in het bos met een hond; een groot huis en een grote hond. Twee kinderen, een jongen en een meisje. Een vrouw die hartige taarten bakt.
‘Amerikaanse bullshit,’ zeg ik, maar alleen ik lach.
Dan ben ik. Ik noem een plek aan het strand, tenen in de zee. Ik zit in de zon en warm langzaam op. Een kat, zeg ik, ik ben een kat in de gedaante van een mens. Ik woon in een hutje, misschien op Hawaï. Er hangen foto’s aan de muur van waar ik geweest ben, maar ik hoef nergens meer heen.
‘Dat is het ideaal?’
‘Ja, dat is het ideaal.’
Je fronst. ‘Geen kinderen? Geen hond?’
‘Jawel,’ zeg ik snel, ‘jawel, daar heb ik ook plek voor.’
Je had gehoopt dat jij ook in mijn gedroomde leven zou voorkomen.
‘Sorry,’ zeg ik.
Ergens heb ik gelezen dat de eerste tien seconden van een sollicitatiegesprek de uitkomst bepalen. Toch zijn er opdrachten die ik moet uitvoeren, vragen die ik moet beantwoorden. De luchtvaartmaatschappij heeft strenge regels, ook al ben ik straks een serveerster in de lucht.
‘Waarom wil je stewardess worden?’
‘Ik heb altijd al willen reizen.’ (Ik wil alles achterlaten zonder de consequenties daarvan te dragen.)
‘Waarom wil je bij ons bedrijf werken?’
‘Vanwege de service die jullie bieden.’ (De mantelpakjes.)
‘Heb je horecaervaring?’
‘Ja.’ (Ja.)
‘Ben je ooit bang geweest tijdens een vlucht?’
‘Nee.’ (Ja. Maar ik ben juist op zoek naar die urgentie: dat wat ik nu doe het laatste kan zijn wat ik doe.)
Ik moet een aantal opdrachten doen die een assessment worden genoemd. De eerste opdracht is een uitgebreide persoonlijkheidstest. Veel vragen gaan over de manier waarop ik reageer op stressvolle situaties. Van de vragen over ruimtelijk inzicht krijg ik hoofdpijn.
Dan volgen de praktische opdrachten. In een kamer zitten verschillende acteurs. Die moeten een situatie uitbeelden, en daar moet ik vervolgens op reageren. Begrijp ik dat?
Scenario 1: De dikke dame. Een vrouw heeft een ticket geboekt voor maar één stoel, maar haar omvang is zodanig dat ze twee stoelen moet reserveren. Als ze dat niet doet, mag ze niet mee met de vlucht. Drie, twee, een.
De actrice is gezet, maar ze past uitstekend op één stoel. Ik loop langzaam naar haar toe en herhaal bijna woordelijk wat me zojuist werd verteld: omvang, twee stoelen, excuus.
De vrouw wordt boos. Ze schreeuwt.
Ik bied weer mijn excuses aan: ‘Sorry, sorry. Ik vind dit ook echt heel vervelend.’
Ze vraagt waarom ze gediscrimineerd wordt.
‘Voor uw eigen veiligheid,’ zeg ik, en ik leg een hand op haar schouder.
De actrice begint te huilen. Ik weet niet meer tegen wie ik praat – tegen de dikke dame of de actrice? Ik geef haar mijn flesje water en zeg dat het allemaal zo erg niet is. Dat lieg ik, dit is verschrikkelijk. De vrouw knikt en veegt tranen van haar wangen.
‘Uitstekend,’ zegt de beoordelaar. Hij vinkt iets aan op zijn papier.
De uitslag komt met de post. Ouderwets dichtgeplakt, in een envelop van A4-formaat. Op het papier staan woorden die me positief lijken: ‘met plezier mogen we u meedelen’ en ‘onze felicitaties’. Ik laat de brief op de keukentafel liggen, maar je begint er niet over. Daarom vertel ik zelf, tijdens het avondeten, dat ik ben aangenomen.
‘Ging die brief daarover?’
‘Ja.’ Ik schuif wat erwten heen en weer over mijn bord. ‘Had je hem wel zien liggen?’
‘Ja,’
Je praat niet meer tot je bord leeg is. Dan zeg je: ‘Koffie?’
Niet: ‘Gefeliciteerd.’ Niet: ‘Leuk voor je.’
Toen ik je vertelde over de dikke dame moest je lachen. Dus probeer ik nu alles over mijn nieuwe baan in anekdotevorm te vertellen. Zoals: de vrouw die haar bagage verloor en bij de balie kwam schreeuwen. De man die zijn vliegtuig gemist had en daarom bij de balie kwam schreeuwen. De vrouw met het krijsende kind, die zelf ook bijna moest huilen en haar vlucht wilde omboeken.
‘Veel herrie,’ zeg je. Je krijgt er nu al hoofdpijn van.
Mijn eerste vluchten zijn binnen Europa. De eerste keer overnacht ik in Spanje. Ik pak drop in, alsof ik op schoolreisje ga.
Tussen mijn reispapieren vind ik af en toe een folder over klimaatverandering. Je bent begonnen met afval scheiden, maar omdat ik zoveel weg ben merk ik het pas na twee weken, wanneer ik een plastic snoepverpakking tussen de fruitschillen zie liggen.
Soms hebben we hier ruzie over: dat ik het klimaat verpest. Daar heb je je eerder nooit zorgen over gemaakt. Soms vraag je: ‘Ben je nou gelukkig?’
Klein geluk: Ik ben gelukkig als niemand te dik is voor zijn stoel. Ik ben gelukkig als de baby’s niet huilen. Ik ben gelukkig als ik niet nadenk. Als ik slaap.
Groot geluk: Ik ben gelukkig als we opstijgen en de wereld verdwijnt en alles weg is. Soms ook als ik de sleutel in het slot steek, vlak voor ik binnenkom. En als ik slaap.
Misschien is er niet genoeg veranderd. Misschien had ik mezelf moeten achterlaten, in plaats van mij altijd mee te slepen. Misschien is het iets wat ik nog niet goed kan benoemen.
Soms zou je willen dat ik makkelijker was, vaker thuis, vrolijker. Maar het mantelpakje vind je leuk, net als de hakken en de panty, en je vindt het leuk om over me op te scheppen tegenover vrienden. Dan gebruik je woorden als avontuurlijk en dapper. Niet: serveerster.
Wanneer ik ’s avonds thuiskom, zit jij al op de bank. De tv staat aan. Ik trek mijn hakken uit en ga naast je zitten.
‘Hoe was je dag?’ vraag ik, en pak je hand.
‘Prima.’ Je trekt je vingers weg.
Ik vertel over een man met vliegangst, die ik een hele vlucht lang heb gekalmeerd door tegen hem aan te praten. Ik wist niet dat ik dat kon, mensen kalmeren door tegen ze te praten, maar het is gelukt.
‘Leuk,’ zeg je.
De kleur op de muur vind ik nog steeds niet mooi. Misschien was het een vergissing om te denken dat weggaan me ook nieuwe ogen zou geven: ogen waarmee ik het geel hoopvol zou vinden in plaats van deprimerend.
‘Ik denk dat ik volgend weekend ga verven,’ zeg ik.
‘Hm,’ doe je, en we kijken naar de tv. Het licht schijnt de kamer in.
‘Hemelsblauw, wat vind je daarvan?’
***
Dit verhaal verscheen eerder op de site van Hard//hoofd en is hier te vinden.